Vlieg-tuig

Vliegen, ik zie er altijd wat tegen op. Die aluminium dingen heb ik in het verleden zelf gemaakt dus ik weet wat er wel en niet kan met zaken die tijdens het bouwen niet helemaal goed gingen. Maar goed, het vliegen is niet een van de dingen waar ik naar uit kijk. Ik ga liever met de bus, maar dat is zo’n eind rijden naar New York. Veroordeeld tot een vliegtuig dus. Okay, het zwerven vooraf op het vliegveld vind ik wel leuk. Een uur voordat het boarden begint krijg ik al de kriebels. Je stapt dan in zo’n metalen sigaar met veel te weinig ruimte. Het gangpad is maar 1 persoon breed. Op zoek naar je plaatsnummer loop je als een koe de andere passagiers achterna in de richting van je plaatsnummer. Eenmaal daar probeert iemand tegen de looprichting in weer terug te komen, want die is te ver doorgelopen. Eindelijk heb je je geïnstalleerd. Met zijn tweeën naast een vreemde nemen we plaats. De vreemde bij het raam, wij in het midden en naast het gangpad. Aangezien ik niet de dunste ben is het vastmaken van de gordel ook spannend, hebben die dingen wel genoeg lengte? Eindelijk zit je goed, nou ja ik zit zowat met mijn voeten op mijn eigen schouders, als de stewardessen uitleggen wat je moet doen als het vliegtuig in het water dondert of uit de lucht pleurt. Dan begint het vliegtuig op de startbaan te schudden, te brullen en niet veel later werd ik in mijn stoel gedrukt. We racen over de startbaan en stijgen op. Lampjes gaan uit, mensen beginnen druk hun gordel los te maken. Benen strekken kan niet, ik zit zowat opgevouwen. Dan komen de stewardessen met een karretje langs om eten en drinken uit te delen, wel zelf kopen he? Als ik net mijn tafelblad heb uitgeklapt verzint mijn voorbuurman dat het nodig is om zijn stoelleuning naar achteren te klappen. Gevolg; mijn tafelblad drukt in mijn buik en staat schuin. Geen ideale plaats voor een drankje, die ligt inmiddels over mijn benen. De rest van de reis dus dorst. Terwijl ik met een schuin tafelblad begonnen ben aan mijn eten verzint de persoon bij het raam dat hij naar het toilet moet. Hij moet nodig, anders had hij wel even gewacht zo met al het eten op mijn tafelblad. Met het broodje onder mijn oksel geklemd, blikje fris in mijn hand, bestek tussen mijn tanden en twee kleine bordjes in mijn andere hand sta ik op. En natuurlijk valt het broodje op de grond. De man die naar het toilet moet die net passeert gaat op mijn broodje staan, excuseert zich en vertelt ‘dat ik de 3-seconde-regel kan toepassen’, de lul.

Halverwege de vliegreis moet ik een plas doen. Nadat ik 5 keer ben opgestaan om het toilet te bezoeken en 5 keer ben gaan zitten omdat er mensen eerder bij het toilet waren dan ik lukt het mij om bij het toilet te komen. Als ik de deur open vraag ik mij oprecht af of dit niet gewoon een garderobekastje of een miniberging is. Het blijkt het toilet te zijn. Met mijn kont tegen het fonteintje en mijn schenen pijnlijk tegen de pot lukt het mij een plas te doen. De rits weer dicht doen gaat wat moeilijk omdat mijn armen tegen de deur en de wand bonken. Omdraaien lukt niet want dan zit ik klem. Met 1 voet in de wc-pot lukt het mij om de deur weer te openen en loop ik met 1 natte voet naar mijn plaats.

Voor ons zit een stel met een kind van 2 jaar. Het schijnt een leuk spelletje te zijn dat het kind op de stoel gaat staan en mij 2 uur aan blijft kijken. Met enige regelmaat steekt het ventje zijn tong naar mij uit. Een keer is leuk, twee keer is vervelend maar na een keer of tien ben ik staat bij het ventje zijn wangen binnenste buiten te keren en zijn wangen over zijn kop te trekken.

Een eindje verder zit een Rotterdams stel. Van het type ‘IQ van een poffertje’. “Sjon, Sjon, ik ben misselijk”. “Nie seure Mary, flink sijn”. “Sjon, ik denk dahk so’n sakkie nodig hep”. “Folhouwe Mary, we sijn ur bijna”. Maar Mary is echt beroerd, en dat terwijl er nog geen eens turbulentie is. Mary laat haar man John weten dat een kotszakje onoverkomelijk is. “Sjon, un sakkie, ik mot kokke!” John graait wat tussen de folders en de veiligheidskaart maar vindt geen kots-zakje. “Sjon,…..Sjon!” Mary maakt wat kotsbewegingen maar houdt het binnen. Ineens zit ze met bolle wangen. John nog druk aan het zoeken, nu bij de folders in de stoel voor Mary. Mary slikt, de bolle wangen zijn niet meer bol. Dan vindt John een kostzakje en reikt die snel aan Mary aan. “Hoef nie meer Sjon, tis al weg”.

Inmiddels vliegen we zo hoog dat, al is het van een afstandje, je niets uit het raampje ziet dan alleen maar blauwe lucht. En dat dan 3 uur lang. Het laatste half uur is er van alles te zien, ware het niet dat de betreffende man bij het raampje alle zicht wegneemt omdat hij breeduit uit het raampje zit te kijken. Hij meldt nog vriendelijk dat we langs de kust vliegen, “zo mooi om te zien”. Je ziet dus geen pest. Eindelijk geland wordt er geklapt alsof we net een voorstelling in het theater hebben bezocht. Flauwekul vind ik dat. Als ik van Papendrecht naar Groningen naar mijn zwager en schoonzus rijd wordt er op de eindbestemming na tweeënhalf uur ook niet geklapt als we aankomen en dat terwijl ik zelf gereden heb. Het vliegtuig taxiet naar de gate en koppelt aan de slurf aan. Als door wespen gestoken staat iedereen op en willen allemaal tegelijkertijd in het gangpad staan om zo als eerste het vliegtuig te verlaten ook al zitten ze in het midden van het vliegtuig. Eindelijk uit het vliegtuig blijkt dat we ongeveer een week moeten lopen om in de aankomsthal te komen om onze koffers op te kunnen halen.

Nee, vliegen is niet zo voor mij weggelegd denk ik.

Ziek, zwak, misselijk en wat dies meer zij

Ik lig met sokken en een T-shirt aan in bed. Alles is stil en in diepe rust verzonken, totdat ik mijn typerende geluiden weer maak. Het is net of er een fietsband zachtjes, maar  piepend leegloopt. Mijn keel voelt aan alsof ik een bak zand op heb. Het is kwart over drie in de nacht. Als ik adem piept mijn keel. Mijn arm ligt half buitenboord en is verlamd omdat ik verkeerd heb gelegen. Mijn hand slaapt en bungelt, alsof die hartstikke dood is, uit het bed, maar ik kan niet meer slapen. Ik maak geluiden als een zeehond. Voor mijn gevoel kruipen er Mechelse mieren over mijn rug. Mijn neus loopt en mijn voeten ruiken. Huh? Kortom ik voel mij beroerd.

Voordat ik vrouwlief wakker blaf sluip ik stilletjes naar mijn pc-tje, dan doe ik toch wat nuttigs want slapen lukt niet meer. Ik lag maar te hoesten. Er droop zweet van mijn voorhoofd terwijl ik het koud had. Ik had koude handen en voeten, iets wat ik nooit heb.

Als ik ziek ben ga ik mij ook ziek gedragen. Zoals sokken en een T-shirt aan in bed. Normaal moet ik daar niet aan denken… veel te warm. Overdag een joggingbroek aan die zo lekker slobbert, zo één waar je nog niet dood in gevonden wil worden. Er is dan ook een speciaal ziektedrankje in huis: anijsmelk, gemaakt van gekookte melk met anijsblokjes. Alleen als ik ziek ben drink ik anijsmelk. Straks maar even kijken of de houdbaarheidsdatum voor de anijsblokjes nog goed zijn. Ze liggen er al jaren. Waarschijnlijk is de houdbaarheidsdatum allang overschreden. Misschien ben ik daarom wel zo ziek. Er moet ook weer fruit worden aangeschaft. Normaal houd ik wel van een stukje fruit, maar als ik ziek ben organiseer ik altijd een soort van fruitmand om mij heen. Kiwi’s, vanwege de grote hoeveelheden vitamine C, druiven, bananen doen het ook goed, alleen word je er volgens mij er alleen maar dik van, mango, het liefst erg rijp, maar ja, ik ben tenslotte ziek. Er is één groot nadeel: als ik ziek ben heb ik weinig trek. En als je dan wat fruit hebt gegeten ben je blij als dé ziekte-emmer weer naast je binnen handbereik staat.

We hebben ook een heus ziektekleedje in de huiskamer. Zo’n fleece dekentje. Eigenlijk ligt die altijd over de rugleuning van de bank gedrapeerd ter decoratie, maar als je ziek bent is het heerlijk om dat over je heen te trekken en er net je ogen bovenuit te laten steken. Bram, de Teckel ligt dan op het beste plekje van de fleece-deken: tussen mijn benen. O ja, Bram wordt voor je uitgelaten, jaha. Dus eigenlijk heeft ziek-zijn op het zieke gevoel en een thermometer in je ster na wel voordelen.

Soms als het heel erg is ga ik over op rigoureuze huismiddelen: een grog van een borrelglas cognac, het sap van een limoen, een schep honing en heet water erop. Smaakt dat dan? Welnee het is net of je een baarmoeder aan het oplurken bent, maar je zweet er als een tierelier van. Ik ben ervan overtuigd dat met het zweten ook de griepveroorzakers mee naar buiten komen. Tja, zo heb ik zelfs als ik ziek ben nog rituelen.

Doordat ik zo ziek ben komen er ook wel echt vieze verhalen bij mij boven borrelen. En ze zijn nog waar gebeurd ook. Voor het gemak noem ik de hoofdrolspelers van dit vieze verhaal Henk en Annie. Beide geboren en getogen in Rotterdam en beide gaan nogal ’kort door de bocht’ ten opzichte van elkaar.

Zo rond de kerstdagen werden er vakantieboeken bij het reisbureau gehaald om eens goed door te spitten. Waar zou de vakantie het komende jaar naar toe gaan. Henk is er uit. ”An, we gaan fliege”. ”Maar Henk, je weet toch dah knie tege fliege kan?” ”An, je set je dur maar oferheen, we gaan naar Me-jor-re-ka”. Annie heeft niets meer in te brengen. De reis gaat per vliegtuig naar Majorca. De vertrekdatum nadert en langzaam maar zeker wordt het Annie duidelijk dat ze echt niet terug kan. Ze gaat vliegen. Dagen van te voren is Annie zenuwachtig. Volgens Henk moet Annie maar wat flinker worden, ’t is tenslotte maar twee en een half uur vliegen dus waar zeurt Annie over. Eenmaal in het vliegtuig zitten Henk en Annie naast elkaar. Annie knijpt in de hand van Henk als het vliegtuig de startbaan oprolt. De motoren beginnen te gieren en de mensen worden in de stoel gedrukt door de snelheid van het vliegtuig. Annie zit met haar ogen dicht bij het raam, maar is te bang om naar buiten te kijken. ”An,  as ie toch nie wil kijke, la mij dur dan sitte”. En Annie wordt uit haar stoel gebonjourd. Na ongeveer een half uur zit het vliegtuig in wat turbulentie en het vliegtuig valt wat meters uit de lucht en zoeft daarna weer omhoog. Annie zit inmiddels al flink te boeren en wordt nog nerveuzer dan wat ze al is. ”Henk, kgeloof dak moe kokke”. ”Mens stel je nie an!” Henk begon zo langzamerhand toch echt moe te worden van al dit gezeur. ”Henk, kmoet soon sakkie hor. Henk toe dan, kmoe eg kokke. O God, een sakkie  ik mot kokke! Henk snel un sakkie”. Even later zit Annie met een hele volle mond en bolle wangen. Henk nog steeds druk aan het zoeken naar een kotszakje kijkt driftig naast de stoelen. In de stoel voor hem graait hij en ja, een kotszakje. Inmiddels slikt Annie een keer goed en zegt: ”La maar Henk ’t is al weg”.

Toen ik dit verhaal hoorde liepen de rillingen bij mij over mijn rug.

Als u nu nog niet misselijk bent, dan heb ik nog wel zo’n verhaal. Mijn broer ging een keer op een zondagmiddag naar de boulevard van Scheveningen. Even lekker uitwaaien. Na een flinke wandeling had hij het koud gekregen en was hongerig geworden. Er werd gekozen voor een patat met Bearnaisesaus. Een wittige, zachtgroene saus met dragon en kleine stukjes sjalotjes erin. Hij was er verzot op. Al dippend en snoepend liep hij verder, af en toe een meeuw een patatje toewerpend. Wederom werd er een patatje in de saus gedoopt en gulzig in de mond gestopt. Er was iets met de saus. De smaak klopte niet. Het was bitter. Het was te dun. De kleur was donkerder. Bah, het smaakte echt niet. Terwijl hij op het punt stond met zijn bakje patat naar de patatboer te gaan en verhaal te halen keek hij in zijn patatbakje. Terwijl hij de ene meeuw een patatje toewierp scheet een overvliegende meeuw over zijn patat. De stront zat zelfs op zijn mouw. 

Donders waar is de emmer?

Ziek, zwak en ook nog misselijk

Ik lig met sokken en een T-shirt aan in bed. Alles is stil en in diepe rust verzonken, totdat ik mijn typerende geluiden weer maak. Het is net of er een fietsband zachtjes, maar  piepend leegloopt. Mijn keel voelt aan alsof ik een bak zand op heb. Het is kwart over drie in de nacht. Als ik adem piept mijn keel. Mijn arm ligt half buitenboord en is verlamd omdat ik verkeerd heb gelegen. Mijn hand slaapt en bungelt, alsof die een eigen leven leidt, uit het bed, maar ik kan niet meer slapen. Ik maak geluiden als een zeehond. Voor mijn gevoel kruipen er Mechelse mieren over mijn rug. Mijn neus loopt en mijn voeten ruiken. Huh? Dan ben ik verkeerdom gebouwd. Kortom ik voel mij beroerd.

Voordat ik vrouwlief wakker blaf sluip ik stilletjes naar mijn pc-tje, dan doe ik toch wat nuttigs want slapen lukt niet meer.

Pasgeleden had ik een gesprek met Ernst Jan, een goede vriend. We keken naar gemeenschappelijke doelen die voor ons liggen. Sommige collega-ondernemers vinden dat raar. Dan zit je met je grootste concurrent om te tafel om gemeenschappelijke doelen te stellen. Tijdens het gesprek voelde ik al dat het de verkeerde kant met mij opging. Ik liep maar te hoesten. Er droop zweet van mijn voorhoofd terwijl ik het koud had. Ik had koude handen en voeten, iets wat ik nooit heb.

Als ik ziek ben ga ik mij ook ziek gedragen. Zoals sokken en een T-shirt aan in bed. Normaal moet ik daar niet aan denken… veel te warm. Overdag een joggingbroek aan die zo lekker slobbert, zo één waar je nog niet dood in gevonden wil worden. Er is dan ook een speciaal ziektedrankje in huis: anijsmelk, gemaakt van gekookte melk met anijsblokjes. Alleen als ik ziek ben drink ik anijsmelk. Straks maar even kijken of de houdbaarheidsdatum voor de anijsblokjes nog goed zijn. Ze liggen er al jaren. Waarschijnlijk is de houdbaarheidsdatum allang overschreden. Misschien ben ik daarom wel zo ziek. Er moet ook weer fruit worden aangeschaft. Normaal houd ik wel van een stukje fruit, maar als ik ziek ben organiseer ik altijd een soort van fruitmand om mij heen. Kiwi’s, vanwege de grote hoeveelheden vitamine C, druiven, bananen doen het ook goed, alleen word je er volgens mij er alleen maar dik van, mango, het liefst erg rijp, maar ja, ik ben tenslotte ziek. Er is één groot nadeel: als ik ziek ben heb ik weinig trek. En als je dan wat fruit hebt gegeten ben je blij als dé ziekte-emmer weer naast je binnen handbereik staat.

We hebben ook een heus ziektekleedje in de huiskamer. Zo’n fleece dekentje. Eigenlijk ligt die altijd over de rugleuning van de bank gedrapeerd ter decoratie, maar als je ziek bent is het heerlijk om dat over je heen te trekken en er net je ogen bovenuit te laten steken. Bram, de Teckel ligt dan op het beste plekje van de fleece-deken: tussen mijn benen. Dibbes, de Duitse Staande Draadhaar, ligt voor de bank, want de baas zal hem toch ooit wel eens een keertje op de bank vragen? Nou, echt niet. Hij is veel te groot om op de bank te liggen. O ja, de honden worden voor je uitgelaten, jaha. Dus eigenlijk heeft ziek-zijn op het zieke gevoel en een thermometer in je ster na wel voordelen.

Soms als het heel erg is ga ik over op rigoureuze huismiddelen: een grog van een borrelglas cognac, het sap van een limoen, een schep honing en heet water erop. Smaakt dat dan? Welnee het is net of je een baarmoeder aan het oplurken bent, maar je zweet er als een tierelier van. Ik ben ervan overtuigd dat met het zweten ook de griepveroorzakers mee naar buiten komen. Tja, zo heb ik zelfs als ik ziek ben nog rituelen.

Doordat ik zo ziek ben komen er ook wel echt vieze verhalen bij mij boven borrelen. En ze zijn nog waar gebeurd ook.

Voor het gemak noem ik de hoofdrolspelers van dit vieze verhaal Henk en Annie. Beide geboren en getogen in Rotterdam en beide gaan nogal ’kort door de bocht’ ten opzichte van elkaar.

Zo rond de kerstdagen werden er vakantieboeken bij het reisbureau gehaald om eens goed door te spitten. Waar zou de vakantie het komende jaar naar toe gaan. Henk is er uit. ”An, we gaan fliege”. ”Maar Henk, je weet toch dah knie tege fliege kan?” ”An, je set je dur maar oferheen, we gaan naar Me-jor-re-ka”. Annie heeft niets meer in te brengen. De reis gaat per vliegtuig naar Majorca. De vertrekdatum nadert en langzaam maar zeker wordt het Annie duidelijk dat ze echt niet terug kan. Ze gaat vliegen. Dagen van te voren is Annie zenuwachtig. Volgens Henk moet Annie maar wat flinker worden, ’t is tenslotte maar twee en een half uur vliegen dus waar zeurt Annie over. Eenmaal in het vliegtuig zitten Henk en Annie naast elkaar. Annie knijpt in de hand van Henk als het vliegtuig de startbaan oprolt. De motoren beginnen te gieren en de mensen worden in de stoel gedrukt door de snelheid van het vliegtuig. Annie zit met haar ogen dicht bij het raam, maar is te bang om naar buiten te kijken. ”An,  as ie toch nie wil kijke, la mij dur dan sitte”. En Annie wordt uit haar stoel gebonjourd. Na ongeveer een half uur zit het vliegtuig in wat turbulentie en het vliegtuig valt wat meters uit de lucht en zoeft daarna weer omhoog. Annie zit inmiddels al flink te boeren en wordt nog nerveuzer dan wat ze al is. ”Henk, kgeloof dak moe kokke”. ”Mens stel je nie an!” Henk begon zo langzamerhand toch echt moe te worden van al dit gezeur. ”Henk, kmoet soon sakkie hor. Henk toe dan, kmoe eg kokke. O God, een sakkie  ik mot kokke! Henk snel un sakkie”. Even later zit Annie met een hele volle mond en bolle wangen. Henk nog steeds druk aan het zoeken naar een kotszakje kijkt driftig naast de stoelen. In de stoel voor hem graait hij en ja, een kotszakje. Inmiddels slikt Annie een keer goed en zegt: ”La maar Henk ’t is al weg”.

Toen ik dit verhaal hoorde liepen de rillingen bij mij over mijn rug.

Als u nu nog niet misselijk bent, dan heb ik nog wel zo’n verhaal. Mijn broer ging een keer op een zondagmiddag naar de boulevard van Scheveningen. Even lekker uitwaaien. Na een flinke wandeling had hij het koud gekregen en was hongerig geworden. Er werd gekozen voor een patat met Bearnaisesaus. Een wittige, zachtgroene saus met dragon en kleine stukjes sjalotjes erin. Hij was er verzot op. Al dippend en snoepend liep hij verder, af en toe een meeuw een patatje toewerpend. Wederom werd er een patatje in de saus gedoopt en gulzig in de mond gestopt. Er was iets met de saus. De smaak klopte niet. Het was bitter. Het was te dun. De kleur was donkerder. Bah, het smaakte echt niet. Terwijl hij op het punt stond met zijn bakje patat naar de patatboer te gaan en verhaal te halen keek hij in zijn patatbakje. Terwijl hij de ene meeuw een patatje toewierp scheet een overvliegende meeuw over zijn patat. De stront zat zelfs op zijn mouw. 

Een ongelukje

Een leuke dag in het vooruitzicht; de trouwdag van haar beste vriendin. Weken vooraf was er al de voorpret met het kopen van een nette jurk, nieuwe schoenen en een bijpassende tas. Manlief mocht, nee moest, met regelmaat mee naar Utrecht, Breda en Rotterdam om juist die outfit te vinden. Heerlijk die dagen.

Je zal het altijd zien, mannen bederven de leuke dag altijd door uitgerekend nu ziek te zijn. Manlief zag er niet bepaald fris en fruitig uit. Hij klaagde al een aantal dagen over misselijkheid en pijn in zijn buik. Maar ja, als een beste vriendin  trouwt  kun je niet wegblijven op deze speciale dag. De gehele dag kon manlief zich ‘groot’ houden maar tijdens de receptie kon hij het na een kop koffie niet meer houden en gebeurde het onvermijdelijke. Zijn buik borrelde en rommelde dat het een lieve lust was. Hij fluisterde zijn vrouw in het oor dat hij met spoed naar het toilet moest, want dit was echt niet normaal. Vlak voor het toilet liep de stront hem letterlijk de broek in. Alsof er een euro in zijn naad zat schuifelde hij het toilethokje in. Tja wat doe je dan? Hij trok zijn broek uit en met veel omhaal werd de onderbroek tussen duim en wijsvinger van de billen gepeld.  Zorgvuldig werden de billen met water uit de toiletpot gewassen. Met toiletpapier droogde hij zijn billen zo goed en zo kwaad als het maar kon af. Maar wat doe je met zo’n niet zo’n witte onderbroek? De onderbroek werd na het doortrekken van het toilet omslachtig en met veel omhaal in de wasbak ‘schoongeflodderd’, drooggewrongen en in handdoekpapier gewikkeld. Met de onderbroek tot een zo klein mogelijk propje gevouwen bereikte hij de tafel waar hij met zijn vrouw bij een aantal vrienden en familieleden van de bruid waren aangeschoven. Omzichtig deed hij de onderbroek in de tas van zijn vrouw.

De buikpijn bleef. Hij zweette dat het een lieve lust was. Doorgaan met deze avond was onmogelijk. Je vrouw vertellen om nu weg te gaan was eigenlijk ook onmogelijk. Hij maakte zijn vrouw erop attent dat het zo echt niet langer ging. Hij wilde, nee hij moest nu echt naar huis. Als een oude man schuifelde hij achter zijn vrouw aan. Samen groetten zij het bruidspaar en verontschuldigden zich voor hun vroege vertrek. Ze liepen richting parkeerplaats waar de auto stond. Tijdens de autorit vertelde de man wat hem overkomen was. Verbaasd vroeg de vrouw waar hij dan zijn onderbroek gelaten had. ”Bij jou in je tas” antwoordde de man. “Maar lieverd, ik heb helemaal geen tas bij mij vandaag”; antwoordde ze verbaasd.

Tja dit soort verhalen, daar mogen ze mij voor wakker maken. Heerlijk.